Tijdens het maken van opdrachten, lesvoorbereidingen en het typen van mijn blog merkte ik op dat ik af en toe een aantal fouten maak.
Hieronder een lijstje met de meest voorkomende fouten.
- u of uw: wanneer moet die w er nu aan en wanneer niet. Even een voorbeeldje.
- U sweater is veel leuker dan die van mij.
Wordt: uw sweater is veel leuker dan die van mij. - Ik heb het juiste antwoord gevonden op volgende site: taaladvies
- Noemen en heten
- Ik noem Stijn.
Wordt: Ik heet Stijn - Ik heb een antwoord gevonden op de volgende site: taaladvies
- Die en dat
- Het boek die daar ligt is de moeite waard.
Wordt: Het boek dat daar ligt is de moeite waard. - Ik heb het juiste antwoord gevonden op volgende site: taaladvies
- Voor of om
- Ik bel de dokter voor een afspraak te maken.
Wordt: ik bel de dokter om een afspraak te maken. - Ik heb het juiste antwoord gevonden op volgende site: taaladvies
Ook dt fouten zijn de meest voorkomende fouten.
ik schrijf hier nog eens het regeltje.
Enkele basisprincipes :
1. Tegenwoordige tijd :
ik = stam / Jij = stam+t / hij = stam+t
vb. werken : ik werk / jij werkt / hij werkt
vb. worden : ik word / jij wordt / hij wordt
vb. zitten : ik zit / jij zit / hij zit
vb. werken : ik werk / jij werkt / hij werkt
vb. worden : ik word / jij wordt / hij wordt
vb. zitten : ik zit / jij zit / hij zit
2. Inversie (bij vragen bijvoorbeeld)
ik = stam / Jij = stam / hij = stam+t
vb. werken : werk ik ? / werk jij ? / werkt hij ?
vb. worden : word ik ? / word jij ? / wordt hij ?
vb. zitten : zit ik ? / zit jij ? / zit hij ?
vb. worden : word ik ? / word jij ? / wordt hij ?
vb. zitten : zit ik ? / zit jij ? / zit hij ?
3. NOOIT een 'd' toevoegen in de tegenwoordige tijd ! Nooit !
4. Voltooid tegenwoordige tijd en verleden tijd
Vergeet alle moeilijke regeltjes over 't kofschip en laat ook 't fokschaap maar op stal staan, hier zijn de enige twee regels die je moet onthouden :
- nooit een "dt" zetten in de voltooid tegenwoordige tijd of verleden tijd;
- vervoeg het werkwoord gewoon in het verleden. Wat je hoort, is wat je moet schrijven in de voltooid tegenwoordige tijd.
- vervoeg het werkwoord gewoon in het verleden. Wat je hoort, is wat je moet schrijven in de voltooid tegenwoordige tijd.
Enkele voorbeelden :
- het werkwoord "gebeuren". In het verleden zeg je : "het gebeurde". Je hoort een "d". Dus schrijf je ook een "d" in de VTT : "het is gebeurd".
- het werkwoord "branden". In het verleden zeg je : "het brandde". Je hoort een "d". dus schrijf je ook een "d" in de VTT : "het heeft gebrand"
- het werkwoord "werken". Verleden = het werkte. Je hoort een "t", dus "ik heb gewerkt".
- het werkwoord "gebeuren". In het verleden zeg je : "het gebeurde". Je hoort een "d". Dus schrijf je ook een "d" in de VTT : "het is gebeurd".
- het werkwoord "branden". In het verleden zeg je : "het brandde". Je hoort een "d". dus schrijf je ook een "d" in de VTT : "het heeft gebrand"
- het werkwoord "werken". Verleden = het werkte. Je hoort een "t", dus "ik heb gewerkt".
Ook missen mensen die al een tijdje geleden van school gegaan zijn in bepaalde dingen. Dit komt dan vooral door de nieuwe spelling.
hier een filmpje over
Veel lees- en kijkplezier!!
Juf Marlot